Werkbezoek met het Sociaal Huis/OCMW aan Guatemala
9 – 24 september 2008
Versie op 10 okt 2008
Marcel De Prins
Samen op werkbezoek
We waren met een groep van OCMW Herent op reis in Guatemala van 9 tot 24 september. We waren met 14: 10 van OCMW, 1 van de GROSH, Fons Huet en Manuel Pau als begeleiders, en Eva Huet, het nichtje van Fons, vervoegde onze groep.
We gingen niet als toeristen op vakantie naar Guatemala. Het was een werkbezoek in het kader van de zusterband en de samenwerkingsovereenkomst van onze gemeente en Vlaanderen met Coban in Guatemala.
We gingen om te leren door te kijken, te luisteren, mee te voelen, mee te leven, mee te doen.
We wilden leren over de levensomstandigheden van de Q’eqchi’-Indianen, hun cultuur, hoe zij omgaan met kansarmoede, met oudere mensen, met de natuur. Als mensen die dagelijks te maken hebben met kansarmoede wilden we door uitwisseling van ervaringen mekaar helpen kansarmoede aan te pakken in respect voor de waardigheid van de mensen. We hoopten dat zij door ons bezoek zich gerespecteerd voelen in hun strijd voor erkenning in hun maatschappij, die beheerst wordt door een Spaanssprekende elite van grootgrondbezitters en rijken.
We hoopten dat we door dit werkbezoek ook onze eigen problemen zouden leren relativeren en meer keuzes maken. We geloofden dat deze reis er toe zal bijdragen om als medewerkers in de thuiszorg, de poetsdienst, de groepswerking van het Sociaal Huis, en als vrijwilliger in de Gemeentelijke Raad voor Ontwikkelingssamenwerking betere diensten te verlenen en een actievere rol te spelen in het lokale beleid.
Zo formuleerden we onze bedoelingen vooraf in de Nieuwsbrief Ak’kutan.
Een overvol programma
Het werd een unieke belevenis.
We moesten een afstand van meer dan
Ons programma was overvol.
Van de hoofdstad bracht een bus ons na één nachtje slapen en enkele uren geld wisselen naar Coban, de hoofdstad van het departement Alta Verapaz en onze zustergemeente. Daar verbleven we drie dagen in ADICI (vereniging voor integrale, indiaanse gemeenschapsontwikkeling), de organisatie die Manuel Pau tewerkstelt en onze zusterband ondersteunt en waar Fons Huet vroeger gewerkt heeft en nog in de beheerraad zit. We leerden al doende het werk kennen van Marta, de domestica, de vrouw die het huis beheert van het centrum van de Dominicanen. Later sprak een deel van de groep ook met een andere dienstbode.
We volgden heel het proces van tortilla’s klaar maken en verkopen: wassen van de maïs, malen, kneden, ze ‘applaudiserend’ vorm geven met beide handen, bakken, verkopen én opeten. En tortilla’s hebben we gegeten! Met of zonder bonen, eieren, kip, rundvlees, groenten, soep,… ‘s morgens , ‘s middags en ’s avonds. Niet iedereen van onze groep kon ze smaken, maar allen vonden we dat deze van Josefina, de vrouw van Manuel, het lekkerst waren. We liepen er door de markt, spraken er met verkoopsters, zowel de grotere verkopers als de mandenverkopers die met hun waar uit de dorpen komen, als met een winkelier achter een veiligheidshekken. En we kochten er natuurlijk ook.
We trokken naar de calvarie, de grootste bedevaartplaats van de Q’eqchi’, en we werden ontvangen door Delfina Asig, coördinator bij ADICI. We liepen op bezoekdag door het ziekenhuis om een glimp op te vangen van hoe de zieken er verzorgd worden.
We bezochten de school van Edwin Armando Catun in Rosario, waar we de cadeautjes mochten afgeven die Matthias van Toverveld had laten schenken ter gelegenheid van zijn verjaardag aan de kinderen van deze school in plaats van voor zichzelf cadeautjes te vragen.
We gingen naar het schoolfeest in het Instituto Monja Blanca (instituut van de witte bloem, een van de symbolen van Guatemala), een school opgericht door Edwin met tweede kans onderwijs en opleiding voor jongeren en volwassen die als kind niet lang naar school hadden kunnen gaan. Dat in de scholen de feestdag van de nationale onafhankelijkheid op 15 september werd gevierd hebben we geweten. We maakten een 5-tal schoolfeesten mee. In de dorpen werd het feest van de onafhankelijkheid, gecombineerd met het schoolfeest normaal op het einde van het schooljaar (eind oktober) en met de viering van onze komst. Niet voorzien in het programma, maar we werden ook uitgenodigd op de burgerlijke trouw van Hunab, de zoon van Fons en Marta.
Van zondag tot zaterdag waren we in de dorpen en gemeenschappen in de streek van Nimlahakok. Vanuit Nimlahakok zelf trokken we met de jeep of te voet naar Ch’inamokooch, Salacuim, Finca Salinas, Santa Anita, K’oopala la Esperanza. De tochten met de jeep waren soms lang en lastig over wegen met putten en ook eens door een rivier. Omdat er verschillenden van onze groep ziekelijk waren of niet goed te been, kon er weinig afgewisseld worden tussen wie in de jeep zat en wie in de open laadbak zat of stond.
In Nimlahakok werden we ontvangen in het huis van de catechist Santiago, bij Erminio Ramirez Caal, de vroegere burgemeester van Nimlahakok en nu voorzitter van het oudercomité, bij Abel, de penningmeester van de coöperatieve, en Don Miguel, de voorzitter van de streeksraad, was geregeld onze gids.
In de dorpen maakten we het slachten van een stier mee (voor vlees voor de feesten), werkten we een beetje met de machete op het veld van kardemom, cacao en bananen en op het kerkhof, en hielpen we mee in de keuken. We hebben gefeest: we namen deel aan schoolfeesten en twee keer aan een Mayejak (een offerceremonie). Een groep plantte bomen. We vergaderden en kregen uitleg in de coöperatieve waar we verbleven in Nimlahakok en in de raad voor streekontwikkeling in Ch’inamokooch, Santa Anita, en Ko’opala. In Ko’opala, waar teruggekeerde vluchtelingen van de burgeroorlog gehuisvest zijn sinds 1996, verbleven we per twee bij families.
In de Finca Salinas wandelden we begeleid door dorpsgidsen in opleiding door het beschermde oerwoud, nu bedreigd door een petroleummaatschappij. Met enkelen stapten we met Hugo Ramirez Caal, broer van Erminio en de huidige burgemeester van de streek rond Nimlahakok, naar het kruis ter ere van de 918 gesneuvelden in het gewapende conflict.
Terug in Coban, hielden we een uitvoerige evaluatie en volgden we gespannen de toestand van een lid van onze groep, die ziek geworden was. We beluisterden het verhaal van de weduwen, slachtoffer van de burgeroorlog, verenigd in de raad van de Mayavrouwen, waar de vrouw van Fons, Marta, mede-initiatiefneemster van is. Om hen te steunen kochten we artisanaat en doeken door hen gemaakt en geweven. Ook op de markt kochten we cadeautjes voor de familie, voor collega’s en voor de kast van het gemeentehuis waar Guatemala in de vitrine komt en de aandacht zal vragen van de bezoekers. Eerst hadden we ons zelf eens verwend na zovele inspanningen met een lekkere maaltijd in een chique restaurant. Achteraf hoorden we dat de eigenares behoort tot de elite van de grootgrondbezitters en de patrones was geweest van de weduwe die ons wenend had verteld over de uitbuiting in een restaurant die zij moet doorstaan om haar kinderen onderwijskansen te kunnen geven. Van confrontatie gesproken.
Een confronterende reis
Het was inderdaad een confronterende reis.
We werden overweldigd door de prachtige natuur: de bergen, het groen van de wouden, de blauwe lucht, ongekende bomen, vruchten, bloemen en vogels. Overal vlinders van vele kleuren. Regen kregen we ook, maar gelukkig vooral ’s nachts of wanneer we ons niet moesten verplaatsen met de jeep. Maar we hebben door de modder gestapt. De mensen leven ook met de natuur: eenden, kippen, honden lopen vrij rond, tot in de kookplaats; varkens vastgebonden aan één poot bleven gelukkig op afstand.
De gastvrijheid van de mensen en de glimlach van de kinderen ontroerden ons.
We ontmoetten moedige mensen en sterke leid(st)ers: Hugo, Erminio, Miguel, Manuel, Santiago, Abel, Delfina, Maria, Marta….
Fons en Manuel hebben meer dan hun beste beentje voorgezet en Delfina en Esteban (de nachtwaker en manusje van alles) stonden altijd klaar voor ons.
Doorheen het samenwerken, de uitleg op vergaderingen (steeds vertaald door Fons) en in persoonlijke babbels hebben we heel wat kunnen opsteken over het leven en de cultuur van de Q’eqchi’: hun ontzag en respect voor de natuur, hun zoeken naar harmonie, hun grote dankbaarheid voor het leven en voor wie hen ondersteunt in hun strijd voor waardigheid, hun gastvrijheid.
Maar we hebben ook gezien met welke moeilijkheden zij af te rekenen hebben en we hebben geluisterd naar hun lijden en het onrecht dat hen wordt aangedaan en naar hun vraag naar erkenning.
De oorlog heeft in haast alle families slachtoffers gemaakt en vele vluchtelingen veroorzaakt. ” We bleven achter met veel verdriet” zei ons weduwe Doña Maria Macz. Aan de basis van de oorlog lag de onrechtvaardige grondverdeling en de slavenarbeid op de finca’s, vertelde Hugo op de berg van het kruis. De Indianen werden steeds hoger in de bergen gedreven met de minst vruchtbare grond en met gevaar van grondverschuivingen bij zware regen; de huizen kunnen bedolven worden onder de modder. De interest van de leningen om grond te verwerven is onredelijk hoog. Het werk op de velden is zwaar; door de vele tussenhandelaars en de hoge transportkosten zijn de verdiensten gering van de kardemomteelt. De mandenverkopers moeten lange tochten afleggen naar de markten, waar ze soms weggepest worden en ze weinig kunnen verkopen. De domestica’s moeten lange dagen kloppen en ontvangen een laag loon (200 à 300 Quetzales of 20 à 30 euro per maand naast kost en inwoon). De onderwijzers ontvingen al 4 maand geen loon (rond de 2000 Quetzales of 200 euro per maand, en moeten soms van een heel andere streek komen en dus verplaatsingen betalen (400 Quetzales of 40 euro per week). In vele dorpen is er geen drinkbaar water nabij of is er maar één bron of gezamenlijke waterkraan. In Ch’inamokooch) zou Don Miguel een dammetje willen bouwen, maar ontbreken de middelen om een terreinstudie te doen. Leden van onze groep waren geschokt door de beperkte middelen in het hospitaal in Coban, maar hoe is het gesteld met de gezondheidscentra en de dienstverlening in de dorpen? In de meeste dorpen zijn er scholen voor lager onderwijs, maar het schoolmateriaal blijft beperkt en scholen voor secundair onderwijs zijn op verre afstanden. Het onderwijs in de twee talen (Spaans en de Maya-talen zoals Qeqchi’) is nog niet overal doorgedrongen en is eigenlijk gericht op Spaans aanleren en leidt vaak tot vervreemding van de eigen cultuur. Vele kinderen verlaten het onderwijs na twee, drie jaar.
Wij schokten over en weer op de wegen vol putten; onze gastheren waren al blij dat er recent wegen waren aangelegd naar hun dorp, maar het blijft zo dat de staat onvoldoende investeert in wegen, onderwijs, gezondheidszorg omdat zij geen geld heeft omdat de rijken geen belasting willen betalen.
Wij stoorden ons aan het gebrek aan hygiëne; voor de indigena’s zijn gemeenschappelijke Wc’s zoals in de scholen, de vergaderplaatsen en de coöperatieve en het gebruik van Wc-papier nog niet geïntegreerd in hun cultuur, legde Fons ons uit, maar zorg voor het milieu en afvalverwerking staan nog aan het begin. Het oerwoud dat we bezochten wordt bedreigd door een petroleummaatschappij en op andere plaatsen worden dorpen weggevaagd door mijnbouw en waterdammen; het profijt blijft niet in het land (slechts 1% lazen we op affiches) maar vloeit weg naar grote firma’s in het buitenland.
De Q’eqchi’ laten ons niet los; wij laten hen niet los
Ondanks al deze zorgen en problemen ervaarden we zeker bij de leiders een grote wil tot ontwikkeling vanuit hun eigen cultuur. Daarom is de evolutie naar autonoom beheer in de streekraden zo belangrijk. Die willen wij ook ten volle ondersteunen met de zusterband. Hier en daar kregen wij vragen naar geldelijke steun. Wij antwoordden dat we niet kwamen met geld, maar met een open hart en open geest om van mekaar te leren. We beloofden te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben en zo mee te werken aan sensibilisering voor hun noden en bewustwording van hun cultuur. We beloofden het bestuur van onze gemeente en ons land te vragen om druk uit te oefenen dat de regering van Guatemala internationale overeenkomsten in het kader van de vredesverdragen over respect voor de inheemse volkeren en over decentralisatie van het bestuur zou naleven. Wij beloofden als inwoners van een Fair Trade gemeente op te komen voor en mee te werken aan eerlijke handel en contacten te helpen leggen tussen groepen van artisanale werksters en Fair Trade.
Wij zijn nu allen veilig thuis, onze valiezen zijn uitgepakt, maar onze harten en onze hoofden zitten nog vol indrukken en vele vragen. Wij laten de Q’eqchi’ niet los.