woensdag, maart 19, 2008

Uit Cobán, met liefde...

Vier van hen, voor de eerste maal land en grond verlaten, om neer te strijken in een totaal vreemde wereld, waar gesmost wordt met energie, waar het nooit echt donker is en waar deuren zich vanzelf openen terwijl wij toch handen hebben om dat te doen. Een eenvoudige manier om ons geknoei met moeder aarde, aan wie we alles verschuldigd zijn, in vraag te stellen.
Gesprekken over en weer over de noodzaak aan solidariteit om de situatie van de plaatselijke bevolking iets minder uitzichtloos te maken, een niet meteen verwacht verwijzen naar het Cubaanse voorbeeld als bewijs dat het ook anders kan. De in de achtergrond steeds aanwezige angst voor repressie door het eigen regime, verhalen van kommer en kwel van angst en voorzichtige hoop, weer voor een stuk gefnuikt door de roofbouw van de mijnexploitanten.

Eenvoudige mensen onderweg voor een beter leven voor hun kinderen, dankbare mensen, die met gloed kunnen vertellen over hun gebruiken, over hun verknochtheid aan de moeder aller moeders : de aarde,over leven en dood op de finca's, over de belangerijkheid van onze financiële, maar vooral morele steun.

Hartverwarmende mensen, prachtig land... ooit moet het voor hen echt lente worden.

De doden staan op


Jullie hebben je niet stil gehouden
maar vertellen ons van de onrust.
Jullie willen daar niet zijn,
tussen de vuilnis
in een ravijn,
opgehoopt in een smalle gang
van een parochiehuis,
samengeperst in een waterput.

Jullie verschijnen in dromen,
maken lawaai,
verschuiven aarde,
zodat we naar jullie omkijken.
Jullie vragen op opgehaald te worden,
en eisen teruggave
van waardigheid.

Jullie tonen het onvertelbare:
de wonden van marteling,
verbrijzelde schedels,
het neergesmeten zijn in een kuil.
Sporen van een geplande vernietiging.

Vanuit jullie moedige naaktheid
strekken jullie je hand naar ons uit
om op te staan.